07 | Reicha Anton
Listing Details
Beschrijving
Antonín Rejcha (Tsjechisch aangepaste naam, hij werd als Antonius Josephus Reicha in Praag in het doopregister ingeschreven, noemde zichzelf Anton Reicha, en na zijn vestiging in Parijs Antoine-Joseph Reicha) (Praag, 26 februari 1770 - Parijs, 28 mei 1836). Reicha was een Boheemse en later Franse componist. Als kind verloor hij zijn vader, en op 11-jarige leeftijd vluchtte hij weg van huis, eerst naar zijn grootvader in Klattau (Klatovy) en vervolgens naar een kinderloze oom Josef Reicha, hofkapelmeester in Wallerstein in Württemberg, die hem toen als kind adopteerde. Hij begon zijn loopbaan als musicus in 1785, toen hij met zijn oom toetrad tot het orkest van de Keulse keurvorst in Bonn. In 1790 werd hij hier als violist genoemd. Hij maakte er kennis met Ludwig van Beethoven, die eveneens lid was van het orkest. Reicha ondernam in deze tijd een studie aan de Universiteit van Bonn.
In 1794 vertrok Reicha naar Hamburg, omdat het muziekensemble van de keurvorst als gevolg van de verwikkelingen rond de Franse Revolutie was opgeheven. In Hamburg hield Reicha zijn hoofd boven water door het geven van privélessen. Zijn composities L'ermite en Obaldi wekten bij het publiek echter geen belangstelling. Eind 1799 vertrok hij naar Parijs, waar hij een twaaftal fuga's schreef en deze opdroeg aan de bestuurders van het Parijse conservatorium. Zijn pogingen om een aanstelling te verkrijgen slaagden niet.
Van 1802 tot 1808 woonde Reicha in Wenen, waar hij gelegenheidscomponist werd voor bruiloften en feestdagen. Hier nam hij contact op met Joseph Haydn en studeerde bij Johann Albrechtsberger en Antonio Salieri, bij wie hij zijn componeertechniek bijschaafde. Hij vergaarde enige opdrachten voor composities, die privé werden uitgevoerd. In totaal zou Reicha in zijn Weense periode meer dan vijftig werken componeren, grotendeels kamermuziek.
Reicha vertrok in 1808 definitief naar Parijs en behaalde er in 1810 met zijn opera Cagliostro enig succes. Toch vestigden vooral zijn instrumentale werken, met name zijn blaaskwintetten, zijn naam blijvend. Bovendien werd hij gewaardeerd als muziekpedagoog. In 1818 kreeg hij zijn gewenste betrekking aan de "École royale de Musique", het Parijse conservatorium.
Reicha trad in 1819 in het huwelijk met een Française en nam tien jaar later het Franse staatsburgerschap aan. In 1831 werd hij ridder in het Légion d'honneur en in 1835 volgde hij de directeur van het conservatorium op in diens lidmaatschap van het Institut de France. Behalve zijn composities hebben ook zijn werken over compositieleer en het pianospel betekenis. Tot zijn leerlingen behoorden de componisten Franz Liszt, Charles Gounod, Cesar Franck, Hector Berlioz, George Onslow en musicoloog Edmond de Coussemaker.