95 | Pottier Eugène (1816-1887)
Listing Details
Beschrijving
In het Pantheon van beroemde onbekenden zou Eugène Pottier een prominente plaats moeten innemen. Geboren op 4 oktober 1816 in Parijs, eerst een inpakarbeider, plaagde hij de muze en bezocht hij de goguettes waar hij "'s avonds, toen hij de werkbank verliet, zijn tests koesterde".
Hij plaatst zijn eerste bluettes onder de bescherming van Béranger, een beroemde chansonnier (we zouden vandaag zeggen "auteur-componist-performer"). Door zijn stukken kritisch te bekijken, presenteert hij zich als een dabbler. Hij zegt over een van zijn eerste nummers dat het heel correct is, punctueel, bovendien slecht (...) gevolgd door een reeks anderen, net zo slecht.
Zijn professionele leven was een succes: hij werd stoffenontwerper. Hij vestigde zich voor eigen rekening met enig succes en schakelde de concurrentie op een ongebruikelijke manier uit:
"Ik had de vloek van al mijn collega's getrokken door hun werknemers, uitgebuit door hen, ertoe aan te zetten een vakbondskamer te vormen".
Politieke overtuiging of commercieel opportunisme?
Aan de vooravond van de Commune vinden we hem geïnstalleerd, getrouwd en met kinderen, een dikbuikige opmerkelijke trots geportretteerd door Nadar, die, volgens de woorden van een tijdgenoot, sociale ideeën toont van een steeds vager wordend rood. In 1871, op vijfenvijftigjarige leeftijd, gaf hij alles op, beroep, gezin, rust van goede kwaliteit, en werd burgemeester van het 2e arrondissement.
Hij ontsnapt aan de bloedige week waarin hij de "International" schrijft. Verborgen in Parijs vluchtte hij naar België, vervolgens naar Engeland en ten slotte naar de Verenigde Staten, waar hij zich aansloot bij de vrijmetselarij. Hij keerde terug naar Frankrijk na de amnestie van 1880, ziek, geruïneerd. Daarna wijdde hij zich uitsluitend aan poëzie. Met de hulp van zijn gemeenschapsvrienden publiceerde hij in 1887 Les Chants Révolutionnaires, een paar maanden voor zijn dood.
Bij zijn terugkeer uit ballingschap schreef hij uitgebreid om de ellende van het proletariaat aan de kaak te stellen:
“We kennen de ellende pas echt door haar hand in hand te bestrijden. Degenen die niet over het nodige beschikken, lijden duizend doden”.
Hij bekritiseert, altijd in verzen, de gewetensbezwaren van de Commune die, te deugdzaam, weigerde uit de schatkist van de Banque de France te nemen: "
Uw fout is groot: u hebt de Bank niet ingenomen."
Zijn favoriete wapen is ironie. Het is fel, zoals blijkt uit deze petitie van de kruideniers aan de grondwetgevende vergadering van 1848:
“Door grote pakhuizen te plannen,
verenigen de misleide massa's zich om groothandelsaankopen van hun voedsel te doen.
Als we geruïneerd moeten worden, kunnen we net zo goed onthoofd worden
Bescherm de winkel
zoals al je voorgangers doen
En moge de Republiek de kruideniers ten goede komen'
Of dit juweeltje:
'Denk je, als de Commune het krot heeft doorboord, de kloof dichten met een looptijd van zeven jaar?”.
Pottier stierf op 6 november 1887. Zijn begrafenis, bijgewoond door duizenden mensen, was de aanleiding voor handgemeen, waarbij de politie onhandig had geprobeerd de rode vlaggen die door de deelnemers werden gedragen in beslag te nemen.
De Internationale werd in 1888 op muziek gezet door Pierre Degeyter. Pottier zou dit volkslied dus nooit horen zingen. Zijn naam zal zelfs uit het collectieve geheugen verdwijnen.
Uittreksel (uit zijn toelatingsaanvraag van 2 december 1875 binnen de vrijmetselaarsloge "Les Egalitaires" in New York):
“Ik ben op 4 oktober 1816 in Parijs geboren uit een vrome moeder en een bonapartistische vader. Op de Broederschool tot mijn tiende en op de lagere school tot mijn twaalfde, was het door mijn lectuur als jonge man dat ik uit deze dubbele sleur kwam zonder erin vast te lopen. In 1832 was ik republikein, in 1840 socialist. Ik nam een obscure rol in de revoluties van 1848: februari en juni.
Van de staatsgreep tot 4 september ben ik onverzettelijk gebleven: een pact sluiten met de moordenaars van de wet is prostitutie. Na meer dan dertig jaar proletariaat vestigde ik mij in 1864 als tekenaar. Industrieel ontwerpers hadden toen nog geen vakbondskamer. Op mijn aandringen stichtten ze er een die voor de oorlog vijfhonderd leden had en die en bloc aanhing bij de federatie van de Internationale.
Het was aan mijn medewerking met deze beweging dat ik mijn verkiezing tot lid van de Commune in het 2e arrondissement te danken had. Tot 28 mei oefende ik daar de functies van burgemeester uit. Na de inname van het stadhuis door de Versailles viel ik terug op het 11e arrondissement. Ik had zonder voorbehoud het programma van de revolutie van 18 maart aanvaard: autonomie van de Commune, emancipatie van de arbeider. Ik geloof in al deze periode, mijn plicht te hebben volbracht.
In de strijd waarin alle toegewijde burgers hun leven of hun vrijheid hebben verloren, beschouw ik mezelf als begunstigd omdat ik alleen mijn fortuin heb verloren. Ik heb twee jaar in ballingschap doorgebracht in Londen en twee jaar in Boston, waar ik mijn armoede en verbanning probeerde te eren door middel van werk.
Œuvres :
- L’insurgé ;
- Jean Misère ;
- La toile d’araignée ;
- Ce que dit le pain ;
- La mort d’un globe ;
- l’Internationale avec trois dates : 1816, 1870, 1887.